De school kwam net op tijd

In 1826 benoemde het gemeentebestuur van Kortgene Cornelis Orlebeke tot onderwijzer. Het schoolgebouw waarin de goede man de jeugd, moest onderwijzen in alle christelijke en maatschappelijke deugden, verdiende die naam niet. Het was te klein; te donker en te vochtig.

In 1841 nam Orlebeke niet voor het eerst de pen ter hand en schreef een lange brief aan zijn gemeentebestuur. Hij dankte uitvoerig voor de medewerking aan de plaatsing van
nieuw meubilair, het aanbrengen van een dakvenster en het bouwen van een pleetje voor de kinderen in de jaren daarvoor. Maar ondanks die verbeteringen mocht het gebouw de naam 'school' nog steeds niet hebben. Het dakvenster lekte bij regen en gaf meestal vals licht. 's Zomers viel er nog wel te ventileren, maar in herfst en winter was dat geen doen. Zette de onderwijzer de schuiframen open, dan werd het te koud en Was er sprake van condensatie van de vochtige lucht, wat niet bevorderlijk was voor pen en papier. Liet hij de ramen dicht, dan bezwijmden de kinderen van de vochtige stank die er in het schoollokaal heerste.

Kleivloer

Het beroerdste was echter dat de vloer van de school lager lag dan de omgeving, zodat bij regen het water door de lekkende muren de school inliep en plassen vormde op de kleigrond, waarop de banken stonden. Een houten of stenen vloer kende het gebouwtje niet. Het was al gebeurd dat de oudste jongens drukker in de weer waren met het wegscheppen van het water dan met de lessen. Dat had weer gevolgen voor het lesgeven. De andere kinderen letten dan niet meer op. Het vocht leidde "tot aankweeking van wanorde en ongeregeldheden."
Het gemeentebestuur trachtte de ambachtsheer van Kortgene te bewegen de noodzakelijke reparaties uit te doen voeren. Het gebouw was zijn eigendom. De bereidheid was zeker aanwezig, maar dan moest de gemeente wel meer huur gaan betalen. Het gevolg was dat alleen de op instorten staande muur werd gestut. In 1843 behandelde de gemeenteraad een vernietigend rapport van de 'schoolopziener' De geschrokken vroede vaderen besloten bij de Koning en bij Gedeputeerde Staten, subsidie te vragen voor de bouw van een nieuwe school. Gemeentelijk geld was er niet en om nu de hoofdelijke omslag voor een nieuw gebouw te verhogen was een brug te ver. Want een geheel nieuw schoolgebouw zou zo'n 3500 gulden gaan kosten.
In mei 1844 kwam de districtscommissaris, een vertegenwoordiger van de provincie, naar de gemeente om met de raad te overleggen. De provincie de achtte het Kerkplein de beste plaats om de school te bouwen in tegenstelling tot de gemeente, die de nieuwe school liever op de plaats van de oude wilde bouwen. Het kostte de districtscommissaris weinig moeite om de raad te laten instemmen met de provinciale wens. Het betekende wel dat de gemeente een nieuwbouwplan moest opstellen, dat bovendien in overeenstemming moest zijn met de wensen van de schoolopziener.

Subsidie

Wanneer de provincie het plan zou goedkeuren, dan kon op subsidie worden gerekend. Maar dat zou niet voldoende zijn. De raad besloot ook aan het Rijk een bijdrage in de stichtingskosten te vragen. Voor het voor rekening van de gemeente blijvende deel zou een geldlening worden aangegaan.
De verzoeken om subsidie hadden het gewenste resultaat. Het Rijk gaf een bedrag van 600 gulden, terwijl de provincie700 gulden beschikbaar stelde en een bedrag van 1000 gulden leende. De raad besloot om ook de ambachtsheer te verzoeken een bedrag beschikbaar te stellen "uit hoofde der bekende belangstelling van Zijn Ed. voor de verwezenlijking van het onderwerpelijke doel"", zoals de dorpssecretaris het omschreef. Het verzoek had succes. Het leverde de gemeente 500 gulden op. Daarmee moest de gemeente zelf nog slechts 800 gulden ophoesten.

Nieuwbouw

In mei 1845 keurde het provinciebestuur de aanbesteding van de nieuwe school op het Kerkplein goed. Het gebouw zou komen aan de rand van het kerkhof, dat toen nog om de Hervormde Kerk van Kortgene lag. De bouw kon ter hand Worden genomen. Op 27 november 1845 werd de nieuwe school in een speciaal daartoe uitgeschreven raadsvergadering plechtig in gebruik genomen.
Onder de aanwezigen waren de districtscommissaris, de kantonrechter, de schoolopziener, de rentmeester van de Ambachtsheer, de kerkenraad en het college van kerkvoogden.
Na de overdracht liep het gezelschap naar de nieuwe school, waar de kinderen enkele door de onderwijzer geschreven liederen ten gehore brachten. De rentmeester van de Ambachtsheer verraste alle kinderen met een kwartje. Het gemeentebestuur zorgde voor koffie en koek voor de kinderen, waarna het gezelschap weer terugging naar de gemeentekamer. Daar kregen de hoge gasten enkele 'verversingen' en een maaltijd aangeboden.
De nieuwe school was er net op tijd gekomen. De gemeente kwam door de aardappelziekte in de periode 1845-1847 voor grote financiƫle problemen te staan, die 'de bouw, van een nieuwe school onmogelijk zouden hebben gemaakt.