Een hachelijk avontuur!

Het moet ongeveer na de tijd van Napoleon geweest zijn, dat Pieter Huiszoon, mijn, grootvaders grootvader, tussen de slikken en schorren van Kamperland bij het Verse Gat (nu Veerse Meer) over het ijs ging, in één van de koude winters uit die Jaren, met de bedoeling om een kijkje te gaan nemen in Veere.

Nu was het in die tijd zo, dat Noord-Beveland geheel rondom in het water lag: aan de Noordzijde lag de Oosterschelde, aan de Oostkant de Zandkreek, aan de Zuidkant het Veerse Gat, bij Veere, en aan de Westkant de Noordzee, waar aI deze stromen op uitkwamen, dus een open verbinding met een getijdenstroom van eb en vloed.

De verbinding van het eiland met Walcheren en Zuid-Beveland ging nog heel primitief per boot. Zoals oudere mensen nog wisten te vertellen: Wilde men over naar Veere, dan moest men een rieten mand aan een mast omhoogtrekken en als men dan geluk had en men zag het aan de andere kant, kon men per vissersvaartuig over.

Bij Kortgene naar Zuid-Beveland was het niet veel beter. Daarvan is bekend, dat men in de zomer bij stil weer paarden en koeien over liet zwemmen, achter een roeiboot aan.
Nu kon het in strenge winters gebeuren, dat men op het ijs over deze vaargeulen kon lopen; in onze tijd is dit in de winters van 1947,1956 en 1963 ook gebeurt, zelfs per auto ging men over.

Dit nu wilde Pieter Huiszoon ook proberen. Misschien heeft hij al jaren met de gedachte rondgelopen: als er ijs is, ga ik naar Veere toe. In die tijd waren er heel wat mensen, die geheel hun leven niet van het eiland af kwamen, en het was een hele belevenis om in Walcheren of Zuid-Beveland te gaan kijken.

Bij vaargeulen, die in verbinding staan met open zee, kan ijs bij wat minder vriezend weer of opkomende dooi bij eb en vloed spoedig gaan scheuren en drijven (drijfijs). Nu was dit het geval bij Pieter. Hij was halverwege Kamperland-Veere, toen hij voelde, dat het ijs ging drijven. Bij afgaand water en een Oostenwind ging hij regelrecht richting Vrouwenpolder de Noordzee op. Toen hij daar zo midden op deze ijsvlakte en watervlakte stond en de kust van Noord-Beveland en de duinenrij van Walcheren steeds verder van zich af zag gaan, moet hij deze woorden gezegd hebben: "Ik dochte mien lief vaoderlandje nooit meer terug zou zieë".

Gelukkig heeft hij dit nog na kunnen vertellen. Wat was nu het geval? Bij afnemend vriezend weer krijgt men ook andere windrichtingen. Bij hem was de wind van de Zuidoosthoek naar het Zuidwesten gedraaid en hij had ook het geluk nog, dat het water weer opkwam. Waarschijnlijk, volgens de vertellingen van oudere mensen, is hij weer aangekomen aan het strand van Noord-Beveland, "an de dunen” zeggen ze dan hier.
Zo ziet men, dat onze voorouders ook rare reizen konden maken.

An de dunen angekommen

Op een vlot, toch niet zo groots
Wel gedreven, maar niet gezwommen
Met een ijsschots, dus geen boot.

Als men in deze tijd
De kranten na doet lezen,
Dat uit Urk en Arnemuiden
Vissers vissen wereldwijd
De zee met kuren ook nog kunnen vrezen.

Mag het dan een wonder heten,
Dat onze Pieter uit deze grote zee,
Zodat de oudere mensen dat hier nog weten,
Goed is aangekomen, had die alles mee!

Nu ik als achter-achterkleinzoon
Dit neer mag schrijven met plezier
Met een schuilnaam, dus Geen Huiszoon,
maar Hubeler, een andere naam, op dit papier.

Hubeler, Wissenkerke.