Schipperskunst

Toen ik onlangs een oude kennis ontmoette, kwamen we over vroeger jaren te spreken, zo'n 30 jaar terug, voor mij jeugdherinneringen.

Het was Kerstmis 1948, toen ik mee mocht de Schelde over naar Schouwen-Duiveland.

De verbinding hier met de eilanden onderling was niet zo goed geregeld als tegenwoordig. Men was op de bus en veel op het bootverkeer aangewe­zen. Reist men nu van Noord-Beveland naar Midden-Schouwen, dan is men binnen het half uur op de plaats van bestemming. De tijdsduur per auto ligt iets gunstiger dan per bus, maar dit is ook goed te doen.

Wilde men toen vanuit Noord-Beveland de Schelde over, dan was dit een omslachtige reis. Men vaarde eerst met een pont, het veer Kortgene-Wol­phaartsdijk, over. Verder ging het dan per bus naar Goes. Dit was een re­delijk goede verbinding, wat de tijd en het reisschema betrof. Maar in Goes om ook met de bus naar de pont Katse Veer te komen, kreeg men wachttijden. De bussen sloten namelijk wel op de veerdiensten aan, maar niet op elkaars lijnen. Dit gaf soms geweldige vertragingen, één uur wach­ten was heel gewoon. Per fiets was deze route door Zuid-Beveland eenvou­diger en vlugger, omdat men binnendoor naar de boot kon. De bootdienst Katse Veer-Zierikzee duurde bij gunstig weer een uur en dit kon in de zo­mertijd een mooie tocht zijn. In Zierikzee kon men ook o.a. met een RTM-­trammetje verder reizen. Soms gaf dit ook oponthoud. Er is een geval be­kend, dat men bij pech de tram repareerde met een eind touw!

Voor de eilandbewoners is er op dit gebied de laatste 25 jaar veel ver­beterd. De Deltawerken en de Oosterscheldebrug hebben hier veel toe bij­gedragen.

Een particulier overzetveer van Zierikzee naar Colijnsplaat en terug was er ook, maar uitsluitend voor passagiers en fietsers. Het was een omge­bouwde en opgeknapte sleepboot. Dit bootje vereenvoudigde de overtocht naar Schouwen-Duiveland aanzienlijk en er werd dan ook door ons gebruik van gemaakt.

De reis

Ik zal proberen hier te beschrijven, hoe ik als 6-jarige jongen zo'n over­tocht meemaakte.

We vertrokken 's morgens, kort bij de kust vandaan, met donker en winderig weer naar huis toe, eerst met het boemeltrammetje naar Zierikzee, waar we bij aankomst nog een uur moesten wachten, eer de boot zou vertrekken. Het weer werd er niet beter op, waardoor er ook al geruchten op de haven bestonden, dat er in ‘t geheel niet gevaren zou worden. Daar er met zulke dagen nogal wat passagiers waren gekomen, heeft de schipper na nog een klein uurtje gewacht te hebben besloten om maar te proberen te varen.

De Zierikzeese haven door gaf niet zoveel problemen, daar de haven be­schermd ligt tussen dijken. Het water was hier tamelijk rustig, maar, ach­ter de kop waar de zeedijk wegdraait, kwamen wij in volle zee. Daar ging het er anders naar toe. De mensen die meevaarden, werden steeds stiller, want de zee was daar heel onstuimig. Grote witte koppen zag men op het water, met geweldige golven, die het scheepje met enorme rollers mee naar boven en naar beneden deden springen. Als het met zijn kop uit een gewel­dige golf uitrees, leek het net een steigerend circuspaard in de piste, bij het neergaan zakte het als een zak zand een zeedal in, waarbij men niet anders dan muren van water zag.

Binnen in de stuurhut zaten wij stil naar de elementen buiten en de stuur­kunst van de schipper te kijken. Met groot respect heb ik de gehele over­tocht naar die man zitten kijken. Hij zat daar schijnbaar heel rustig op een driekruk, zo goed en zo kwaad dit ging, het schip te besturen. Het hinder­lijkste voor hem was wel, dat er geregeld zeewater tegen de ruiten vloog. Daar de boot geweldig slingerde, had hij bovendien de handicap, dat meer dan eens de driekruk vanonder zijn zitvlak rolde, maar omdat hij een handige kerel was, pakte hij telkens met zijn linkerhand vlug de kruk weer beet om te proberen er weer op te gaan zitten, daarbij met zijn rechter het stuur­rad stevig vasthoudend. Ook mocht hij niet vergeten steeds naar buiten te turen!

Als de situatie niet zo bizar was geweest, had dat misschien bij de meesten toch zeker de lachlust opgewekt. Bij mij was dat wel het geval, daar je op zo'n leeftijd de toestand niet zo inzag.

Het water sloeg geregeld over de reling en spoelde door het gangboord weer de zee in. Later vertelde men thuis: het water spoelde door het "pad". In mijn fantasie vergeleek ik dit met een flinke onweersbui, die in de groen­tetuin het water in de looppaden tussen de bedden kon zetten.

Hoe lang deze overtocht geduurd heeft, kan ik me na zoveel jaren niet meer herinneren, maar dat na heel wat tijd de kustlijn van Noord-Beveland tot ieders opluchting opdook, weet ik nog wel.

Bij een pier aan de zeedijk even buiten Colijnsplaat werd aangelegd. Met veel geschommel en moeite werd de loopplank uitgelegd, waarbij ik de schipper hoorde brommen: ‘Wat un rot weer, 'k èht nog nooit  meegemeakt, da'h doe ‘k nooit mi!’

Toch was van deze bootdienst bekend, dat hij bij slecht weer het langst bleef varen. Naar de uitspraak van de schipper te oordelen was dit wel een van de moeilijkste overtochten geweest. En de meesten van ons waren een ervaring rijker: bij stormwind op zee.

Gedicht

Zo'n woelige zeearm toch bevaren

Is moeilijk en geen peulenschil,

Met een klein schip over zulke baren.

Vraagt doorzettingsvermogen en ‘n grote wil!

Daar men met mensenlevens niet mag spelen,

Is het een verantwoording, altijd weer,

Maar de boterham, de zee bedwingen is bij velen

Een uitdaging, keer op keer!

Daarom mag men op zo'n tocht de schipper noemen

Een echte Zeeuw, we varen zo!

Met de leeuw mogen wij hem roemen,

Uit ‘t Zeeuws wapen, "Luctor et emergo"!

(Gedicht gemaakt door Jan Huissoon)

Bron: Historie Noord-Beveland